maandag 23 april 2012

Geboorte van een toekomst


Ze droomde van gisteren onder het licht van de sterren van morgen. Naïeve gedachten aan het gelukzalige strelen van haar moeders hand door haar golvende haren. Het geluid van de warme stem die benadrukte dat het geluk in de kleine regendruppel op haar hand zat en dat ze dat kon zien door de rijkdom aan kleuren die het kleinood in haar ogen weerspiegelde onder de zachte herfstzon. Vandaag tussen gisteren en morgen vond ze de druppel weer. Het geluk was zwart geworden.
Had haar moeder gelogen? Of was de werkelijkheid harder dan de waan van ouderlijke liefde? Verloor het kind de realiteit uit het oog? Verblind door het schijnsel van zon en sterren die zich vol schaamte uit de voeten wilden maken? De warmte en liefde voor het menselijk welzijn uitgedoofd door het besef dat de kilte van de ziel toch sterker is? Vlucht zon, vlucht sterren,  en als jullie niet gaan zorgen we dat er een gordijn komt. Grijs, grauw, maar zo dik dat we ons niet schuldig hoeven te voelen. Dan kijken we elkaar aan, glimlachen de lach van oude mensen vlak voor ze gaan sterven, praten onszelf aan dat we het enige juiste hebben gedaan. Ver van ons gevoel, ver van ons verstand. Maar omdat we er heilig in geloven is het goed.
De witte huid van haar voeten stak schril af tegen het donkerbruin van de sandalen. Ergens kon ze zich herinneren dat haar moeder vond dat ze mooie voeten had. Elegant, wel bleek, maar met de juiste nagellak als een schilderij op de vruchtbare grond van moeder aarde. Wit, donkerbruin en grijs. Niet het schilderij wat mama in gedachten had, maar in zekere zin poëtisch, kunstig, gevuld met drama, maar toch met een zekere rust. De stofwolkjes, die bij iedere stap ontstonden, gaven het karakter, leven. Een vage uitstraling van dat wat zou moeten zijn.
‘Door God gegeven schoonheid’, noemde moeder het altijd, ‘Schoonheid, zoals Hij het bedoeld heeft’. Maar God bestond niet. Waarom wist ze dat? Iedere keer als ze omhoog keek werd ze er op gewezen dat het duivels grijs geen plaats had voor hemels blauw. Er waren geen kruizen op het land waar Jezus aan genageld was. Niemand was gestorven voor een ander. Ze waren gewoon gestorven. Geen doornenkronen, geen speren in de zij, geen vergiffenis voor de  moordenaar. Gewoon dood. Levenloos en apathisch. Enkelen achterlatend en morbide grijnzend naar hen die zinloos rond bleven lopen. Naar hen die zich afvroegen waarom hun moeder tegen hen gelogen had.

Altijd de moeders, nooit de vaders. Vaders dachten niet zo ver. Voelden de wereld niet. Moeders wel, die konden alles uitleggen, alles meevoelen en begrepen hoe hun kinderen zich voelden op die verloren grote plaats. Vaders gaven alleen maar onredelijke grenzen aan, die moeders dan weer konden verklaren en uitleggen. Altijd vergezeld van een blik die zei: ‘Geef hem nou maar zijn zin, ook al klopt het niet, ze weten niet beter.’
Zo was ze opgegroeid. Vaders hadden grenzen, duidelijke afbakeningen van alles wat volgens hen bestaan was. Zij wisten wat je moest doen om een goed bestaan te krijgen. Geluk had hier niets mee te maken, tevredenheid ook niet. Nee, zorg voor jezelf, je kinderen, je omgeving. En als dat ten koste van je zelf ging moest dat zo zijn. Daarom waren het ook vaders die de wereld vernietigden. Het kon niet anders, de enige optie voor een beter leven van anderen was dat van jezelf op te geven. Hun kinderen zouden pas goed terecht komen als de andere vaders er niet meer waren, ook al moesten ze hiervoor zelf hun leven geven.
Heel begrijpelijk, duidelijk, strak omlijnd en behoefde nooit een verklaring.
Toch begreep ze het niet. Ze keek die dag van gisteren naar haar moeder, veegde het pus van haar gezicht, aaide over het roodverbrande gezicht en keek haar vragend aan. De ooit stralend groene ogen waren vervallen tot ijskoud lichtgrijs en de warmte van vroeger had plaats gemaakt voor mannelijke levenloosheid. Grauw, kil, ijs.
‘Mama, waarom heb je hun kant gekozen?’, vroeg ze zich vertwijfeld af. ‘Je hebt altijd gezegd dat wij beter wisten! Wij moesten ze laten denken dat ze goed deden, maar dat we er altijd voor zorgden dat het beter werd zonder dat ze dat door hadden.’
Het leek alsof haar lichaam kookte. De blaren begonnen weer tot leven te komen, geelgroen vocht liep langs haar wangen haar oren in. De dode ogen vroegen niet om excuses, ze leken zich niet schuldig te voelen. ‘Waarom heb je tegen me gelogen mama?’.

De wereld is mooi, je hebt een doel in je leven. Altijd, ook al lijkt het niet zo. Net als Jezus meisje, houd dat goed voor ogen. Jezus, heeft geleden, zodat jij het beter kon krijgen. God heeft zijn eigen zoon gestuurd, ja, onthoud dat goed, zijn eigen zoon! Om te sterven voor de zonden van de mens. Hij heeft geleden! Echt geleden! Zoveel pijn kun je haast geen voorstelling van maken. Verguisd, uitgekotst door de mensheid, geslagen, gestoken, verleid door de duivel! En dan toch in staat om een moordenaar te vergeven. Terwijl je sterft. Onthoud dat goed! Vergiffenis terwijl je sterft. En degene die op hem stond te wachten behoorde tot het uitschot van de wereld. Een hoer! Geldelijk gewin voor tijdelijk geluk van een ander. Ten koste van jezelf, vernederd voor kleine verdiensten. En juist zij, zij stond klaar voor de man waar ze in geloofde. En zo zie je, dat een man niet slecht is, alleen hij weet niet beter. Maar hoe een vrouw ook ontspoort, zij weet wanneer ze klaar moet staan. Zij biedt opvang, hoop. Daarom, lieve dochter, probeer altijd te onthouden wat je bent.
Waarom voelde dat verhaal dan zo sterk als een leugen? Waarom had ze zo sterk het gevoel dat vader het bij het juiste eind had? Waarom had ze het gevoel dat de ziel van haar moeder zo veel meer verdorven was dan dat van haar vader? De warme geborgenheid van haar lichaam, haar handen en haar zachte adem waren thuis altijd gewenst en zelfs onontbeerlijk. Maar de sterke arm van haar vader die haar op straat beschermend beet hield om haar te weerhouden van de ranzigheid van de buitenwereld leek bij vlagen toch sterker op haar gemoed in te werken. Al was het dan zijn soort die deze wereld grijs had gemaakt. Op een kromme manier was zijn soort wel eerlijk. Hard, meedogenloos, maar eerlijk.

Ze droomde van gisteren onder het licht van de sterren van morgen. Ze kon de sterren niet zien, maar ze wist dat ze er waren. Angstvallig hield ze ook vast aan het beeld van die sterren. De paddestoelwolken hadden ook een charme in hun vorm en verschijning, maar de beelden van stukken huid die van bot afvielen en van de Picasso-achtige gezwellen die ontstonden bij hen die net ver genoeg weg waren, maar toch te dichtbij, verstoorden het feeërieke karakter van de sprookjesachtige vorm. Toch had ze lang gekeken naar de gek uitziende wolk die net boven het oppervlak begon, startend in een prachtige verblindende flits en uitdijend tot grote hoogte. Herfst en paddestoel, wat een combinatie.
De zachte herfstzon, die langzaam zou verdwijnen, gaf haar niet de warmte die ze wenste. Net als de gedachte aan haar moeder, de leugenaar. Haar blik wendde zich naar de horizon. Grauw, grijs, toch bizar kleurrijk in zijn tweekleurige schakering. Ze voelde de kanker in zich groeien, maar tegelijkertijd een bizarre vleug van hoop. De weg die ze ging volgen zou die van haar vader zijn, zonder leugens, gewoon lijnrecht. Maar begeleid door de hoop van haar moeder dat alles wel weer goed zou komen, zolang de warmte van haar ziel met haar meeliep naar de grens van vernietiging.

Kain ©

dinsdag 17 april 2012

Het stoppertje


‘Wat is jouw probleem?’
‘Huh? Ik heb helemaal geen probleem.’
‘Jawel, jij hebt echt een probleem.’
‘Hoezo?’
‘Je rookt toch?’
‘Ja, klopt.’
‘Dan heb je dus een probleem, anders zou je niet roken.’
‘Een probleem is pas een probleem als je het als een probleem opvat.’
‘Ik vind het een probleem, dus dan heb jij een probleem.’
‘Da’s dan dus net niet waar, want ik ervaar het niet als een probleem.’
‘Waarom stop je er niet mee?’
‘Waarom wel?’
‘Omdat het gezonder is voor je lichaam en je geest en vooral de omgeving. En de omgeving dat ben ik onder andere.’
‘Dus jij maakt van jouw probleem mijn probleem door te beweren dat ik het probleem voor jou creëer?’
‘Waardoor dus jij een probleem moet hebben, zoals ik al eerder zei.’
‘Ik heb een oplossing voor jouw probleem waar je mijn probleem van probeert te maken.’
‘Dus je erkent dat je een probleem hebt, doordat je mij een probleem bezorgt?’
‘Nee, ik erken dat ik een probleem heb dat net ontstaan is doordat jij mij een probleem probeert te bezorgen aan de hand van jouw probleem.’
‘En hoe zie je dat probleem dan voor je?’
‘Jij hebt een probleem met mijn roken omdat je bij mij in de omgeving vertoeft. Door mij een probleem aan te praten met het roken beweer je dat ik een probleem heb, terwijl dit jouw probleem is, waar je mijn probleem van maakt. Dus ontstaat er bij mij het probleem dat mijn roken jouw probleem is dat je mijn probleem probeert te maken. En zoals het met problemen hoort moet je die oplossen.’
‘En wat is die oplossing dan?’
‘Ik los mijn probleem op door jou uit mijn omgeving te verwijderen. Dan is jouw probleem niet meer het probleem dat je mij probeert op te dringen en is mijn roken jouw probleem niet meer, dus hebben we een dubbele probleemoplossing.’
‘Verrek, zit wat in.’
‘Yeps, en als jouw storende aanwezigheid uit mijn omgeving verwijderd is kan ik me tenminste eindelijk richten op rustig stoppen met roken. Want het kost me toch een bak geld dat spul.’